zondag 10 januari 2010

Uitglijer

Als je je drie dagen gezellig en leuk door de kerst heen gegeten hebt, komt er onvermijdelijk een moment van afkicken. Bij mij manifesteerde zich dat als een langzaam maar onmiskenbaar toenemend gevoel van onbehagen, dat vanuit de onderbuik naar boven kruipt en de strot samenknijpt. Ik vecht zoiets gewoonlijk boos en verongelijkt van me af, sla daarbij geheel terecht met de deuren, maak mijn beide dochters uit voor verwende luie krengen, roep dat ze NOOIT iets doen en NOOIT de handen laten wapperen in het huishouden om vervolgens te eisen dat ze NU METEEN de kranten naar de papierbak brengen en de schone sokken te koppelen tot keurige paartjes. Of iets van gelijke strekking.
Ik merkte dat ik richting zo’n soort confrontatie dreef, maar dit keer was ik nog bij zinnen genoeg om met een soort bozige dadendrang mijn wandelschoenen aan te trekken en de deur uit te gaan, mijn exit dramatisch ondersteunend met een daverende knal van de voordeur.
Met de frisse wind in mijn gezicht haalde ik diep adem en ging op pad. Na de witte kerst lagen de straten er nu schoon bij, met slechts sporadisch een restje sneeuw en ijs. Kordaat beende ik richting Amstel en koerste af op iets wat ik aanvankelijk inschatte als wat brokkelige sneeuw, een beetje als de crema Catalana van de kerstlunch de dag ervoor; knapperig van boven met een zachte onderlaag. Mijn verbeten ramkoers maakte dat ik niet uitweek maar er rücksichtslos overheen moest. Mijn voeten gleden onder mijn lijf vandaan en voordat ik er erg in had kwam ik plat op m’n rug terecht na een volmaakte val, geheel voltrokken volgens de regels van goede slapstick . Mijn gevoel van gêne was vele malen groter dan de pijn en ik keek schielijk om me heen of iemand deze lachwekkende vertoning had gezien. Het groepje mensen verderop bij de kerk leek gelukkig niets gemerkt te hebben. Het koste me nog flinke moeite om glibberend overeind te komen op deze paar vierkante decimeter spiegelglad ijs en ik voelde me volstrekt belachelijk. In de wijde omtrek was het trottoir namelijk schoon. Alleen dat éne kleine stukje, nog minder dan een vierkante meter, was verraderlijk beijsd. En ik MOEST uitgerekend dáár overheen om vervolgens genadeloos op m’n bek te gaan.
De rest van mijn wandeling heb ik nagedacht over dit voorval en ik kwam tot de conclusie dat mijn ‘betere ik’ mijn ‘boze en verongelijkte ik’ gewoon letterlijk en figuurlijk onderuit haalde; een fijn gevalletje eigen schuld dikke bult. Opgelucht en vrolijk kwam ik thuis en het was weer gezellig en leuk.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten