zaterdag 28 november 2009

Het Recht Aan Mijn Kant

Op een plek waar met niet te missen borden staat aangegeven dat het bedoeld is voor voetgangers word ik toch regelmatig van de sokken gereden. Deze plekken maken van mij altijd een wrakerig mens. Ik heb namelijk het Recht Aan Mijn Kant. Mijn persoonlijke strijd tegen het fietsen op voetgangersplekken wordt Mijn Missie om Overtreders Op Te Voeden. Ik heb een klein repertoire aan strijdmiddelen die ik daarbij gevarieerd inzet.
De ene keer roep ik “Hé je mag hier niet fietsen’ wat erg veel indruk maakt bij iemand al snel die al buiten gehoorsafstand is, de andere keer doe ik dat bijvoorbeeld nonverbaal door van mezelf een eenpersoons wegversperring te maken. Omdat ik van nature geen vierkant postuur heb gaat dat makkelijker als ik met al mijn boodschappen van de markt richting huis ga. Als wegversperring doe ik ook nog wel eens een stapje opzij om net in de baan van een tegemoetkomende fietser te komen, die daarmee mijn boodschap direct doorheeft, maar daar nogal wisselend op kan reageren. Hoewel ik het Recht Aan Mijn Kant heb, ben ik in de uitoefening daarvan een echte softie. Op straat valt er tegenwoordig niks meer op te voeden. Alleen als je lichtelijk suïcidaal bent kan je nog ’s een poging wagen.
Een redelijk veilig wapen in mijn Missie is de ironie. Helaas mist deze benadering ook wel eens zijn beoogde effect. Laatst zei ik nadrukkelijk olijk tegen een mij tegemoetkomende fietser “O, SORRY dat IK in de weg loop!” waarop hij joviaal reageerde met ‘Hindert niet hoor!” en zijn weg vervolgde (fietsend natuurlijk). Bestreed hij mij met gelijke wapens? Was het ook ironisch bedoeld? Of was hier sprake van moedwillige onwetendheid, mij daarbij achterlatend met het gevoel van de Ongelofelijke Trut met Het Recht aan haar kant?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten